De juiste werkvorm kiezen: wanneer werkt het wel - en wanneer niet?
Werkvormen zijn het hart van onze sessies bij Studio StapelGoed. Ze helpen om mensen in beweging te brengen, complexe vraagstukken hanteerbaar te maken en verbeeldingskracht te stimuleren. Maar niet iedere werkvorm past in iedere context. Soms voelt een oefening te speels, te ongemakkelijk of te kunstmatig. Hoe weet je of een werkvorm geschikt is?
Het doel vóór de vorm
Een veelgemaakte valkuil is dat facilitators een werkvorm kiezen omdat die leuk of origineel is. Maar een werkvorm is nooit een doel op zich. Het is een middel dat helpt om een specifiek proces te ondersteunen: ideeën genereren, perspectieven wisselen, keuzes maken of verbinding creëren. De eerste vraag die wij ons altijd stellen is: “Wat is het doel van dit moment in de sessie?” Pas daarna kiezen we een werkvorm die dit doel versterkt.
Wanneer voelt een werkvorm ongemakkelijk?
Een werkvorm kan zijn doel voorbijschieten als hij te veel spanning oproept. Signalen daarvan zijn: deelnemers die afhaken, lachen uit ongemak of zich terugtrekken. Vaak komt dit doordat:
• de oefening te veel persoonlijke openheid vraagt in een groep die elkaar nog niet vertrouwt;
• de vorm niet aansluit bij de cultuur van de organisatie;
• het niveau van speelsheid niet matcht met de setting (bijvoorbeeld bij een bestuurlijk overleg).
Wanneer wordt het te speels?
Speelsheid is waardevol – het verlaagt drempels en opent ruimte voor verbeelding. Maar te veel speelsheid kan afleiden van de inhoud. Een werkvorm voelt dan meer als een spelletje dan als een serieuze bijdrage. Het risico: deelnemers zien het proces niet meer als relevant of professioneel. De toetsvraag die wij onszelf stellen: “Helpt deze speelse vorm om dichter bij het vraagstuk te komen, of haalt hij de groep er juist vanaf?”
Wanneer voelt een werkvorm onecht?
Authenticiteit is cruciaal. Een werkvorm voelt onecht als deelnemers het idee hebben dat ze “iets moeten doen” waar ze het nut niet van zien. Het gevolg: weerstand of cynisme. Dit gebeurt vaak als de facilitator niet uitlegt waarom de werkvorm gekozen is, of als de vorm te ver afstaat van de realiteit van de deelnemers.
Hoe bepaal je of een werkvorm past?
Onze 6 gouden regels:
- Kleine dosis ongemak kan juist creativiteit stimuleren. Onderzoek van Li Huang (INSEAD) laat zien dat verbeeldingskracht floreert bij geringe vormen van ongemak, mits deze plaatsvinden binnen een sfeer van psychologische veiligheid. Dit ‘mild ongemak’ helpt om vastgeroeste denkwijzen los te laten en nieuwe, creatieve ideeën te ontdekken. Een werkvorm hoeft dus niet comfortabel te zijn om effectief te zijn – zolang mensen zich veilig genoeg voelen om zichzelf te durven zijn.
- Bepaal de juiste zone: het leer- of ‘stretch’-gebied benutten balans. Volgens pedagogische theorieën bestaat er een zone tussen comfort en overmatige stress waar leren en creatie het best plaatsvinden. Als de werkvorm te veilig is, ontstaat weinig beweging. Is het te ver buiten ieders comfortzone, dan volgt blokkade of afhaken. Als facilitator schakel je slim tussen tikkeltje ongemakkelijk (verkent) en genoeg veiligheid (grond onder de voeten).
- Pas werkvormen aan bij de groepscultuur en context. Een warm-up of speelse fysieke oefening kan verfrissend zijn, maar in sommige werkcontexten kan het juist bijdragen aan een gevoel van ‘onechtheid’ of weerstand. Onderzoek laat zien dat fysieke warm-ups op de werkvloer soms als te persoonlijk of irrelevant worden ervaren.Facilitators moeten hier alert op zijn: past de vorm echt bij de cultuur van de groep en de context van het moment?
- Kies werkvormen vanuit een helder doel – en meet de impact. Sleutelvraag blijft: welk doel wil je bereiken met deze werkvorm? Een internationaal onderzoek toonde aan dat narratieve werkvormen in strategie-werkplaatsen effectiever waren dan traditionele methoden — op basis van een duidelijke, meetbare impactscore. De beste werkvormen zijn niet leuk om de lol, maar betekenisvol voor wat de groep moet creëren.
- Let op sociale dynamiek: aanwezigheid kan prikkelend of remmend zijn. Psychologische theorieën rond social facilitation geven aan dat de aanwezigheid van anderen taken kan vergemakkelijken bij eenvoudige opdrachten, terwijl het complexere taken juist moeilijker kan maken . Dit betekent dat sommige werkvormen negatieve impact hebben op een hoge druk omgeving of als de werkvorm te zichtbaar is. Hou rekening met groepsdynamiek als je kiest voor werkvormen waarin observatie, presentatie of publiek centraal staan.
- Vermijd valse of geforceerde betrokkenheid – en bevorder authenticiteit. Onderzoek naar ‘pseudo voice’ waarschuwt voor sessies waarin deelnemers wel input leveren, maar waarnemen dat dat niets oplevert. Dit kan leiden tot een vertrouwensbreuk en verminderde samenwerking op de lange termijn. Wees dus transparant over waarom je een werkvorm inzet én koppel er concrete vervolgstappen aan – zodat deelnemers merken dat hun input écht meedoet.
Onze rol als facilitator
Tijdens de sessie kijken we voortdurend naar de reacties van de groep. Soms moet je een werkvorm korter maken, aanpassen of zelfs overslaan. Flexibiliteit is minstens zo belangrijk als voorbereiding. En soms helpt een korte toelichting: uitleggen waarom we een vorm doen, maakt dat deelnemers zich eerder openstellen.
Conclusie
Een goede werkvorm is nooit zomaar een trucje. Het is een zorgvuldig gekozen middel dat deelnemers helpt om samen stappen te zetten. Wanneer een werkvorm te ongemakkelijk, te speels of onecht voelt, verlies je de groep. Maar als de vorm doelgericht, passend en veilig is, gebeurt het tegenovergestelde: mensen durven vrij te denken, echt te delen en samen nieuwe mogelijkheden te zien. Bij studio stapelGoed geloven we dat de juiste werkvorm niet draait om spektakel, maar om relevantie en impact. Daarom kiezen we ze met zorg, en zetten we ze in als middel om de verbeeldingskracht van groepen optimaal te benutten.









